We delen steeds meer van ons leven. Dit gebeurt te pas en te onpas. Want wie is nou geïnteresseerd in de Facebookstatus van de buurvrouw over haar vers gekapte coupe? Toch betrappen we onszelf erop dat ook wij, net als de meesten, meegaan in deze wereld van ‘sharing is caring’. We lijken een onstilbare honger naar transparantie te hebben. Geheimen zijn echter noodzakelijk. Dat zegt althans bestuurskundige Paul Frissen in zijn meest recente boek Het geheim van de laatste staat. Net als achterkamertjespolitiek; we ontkomen er niet aan.
28 oktober 2016 was de dag dat de ministerraad zich boog over het wetsvoorstel van minister Plasterk aangaande de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hiermee werd het privacydebat nieuw leven ingeblazen. Voor- en tegenstanders halen hun strijdbijl weer tevoorschijn om zich sterk te maken in een verhit geschil over het belang van de persoonlijke levenssfeer. Frissen draagt hieraan bij met een prikkelend pleidooi voor het fundamentele recht op geheimen.
Overheadprojector
Transparantie werkt in principe als een overheadprojector; wil je iets kunnen zien dan moet je een deel van het transparant bedekken. Dingen worden dus pas zichtbaar door ondoorzichtigheid, zo betoogt Frissen. Deze metafoor impliceert de noodzakelijkheid van geheimen. Hiermee gaat hij in tegen het contemporaine verlangen naar transparantie. Zijn stelling: vrijheid berust op het recht dingen in het verborgene te houden. Dit staat in schril contrast met het verlangen naar volledige transparantie of informatievrijheid waar de Snowdens van deze wereld de belichaming van zijn.
Glazen borstkas
De hunkering naar volledige doorzichtigheid is geen recente aandrift maar is volgens Frissen terug te voeren tot de klassieke oudheid. Zo wenste een Griekse halfgod dat de borstkas van de mens uit glas zou bestaan zodat hij zijn ziel zou kunnen aanschouwen. Dit verlangen heeft een heilzame kant maar is ook noodlottig en tragisch. De mythe van Oedipus bewijst dat het oplossen van raadsels nooit straffeloos is en Pandora laat in de gelijknamige mythologie zien dat het ontrafelen van mysteries en geheimen louter onheil teweegbrengt.
Vervolgens voert Frissen ons in zijn betoog langs de Verlichting, het tijdperk waarin het transparantiedenken radicaliseerde. In het bijzonder verwijst hij naar de Duitse socioloog Max Weber, die in die tijd de modernisering zag als de ‘onttovering van de wereld’. Dit steevaste vertrouwen in de hegemonie van de rede impliceert dat alles en iedereen doorzichtig wil, kan en mag zijn. Een transparante wereld is namelijk beheersbaar. Hierin zien we de kiemen van het transparantieverlangen.
Enigma-code
Zelfbeschikking over geheimen is volgens Frissen de ultieme vorm van vrijheid. Klokkenluiders gaan hiertegen in verweer, zij ontmaskeren de geheimen van overheden en ontnemen zo de burgers hun vrijheden. Terwijl zij claimen op te komen voor onze privacy. In de discussie wordt veiligheid vaak onterecht lijnrecht tegenover privacy geplaatst. Om veilig te zijn moet privacy soms geschonden worden. Dit is echter een valse tegenstelling. Privacy kan niet zomaar opgeheven worden om het collectieve belang te beschermen. Privacy is juist de kern van een goed functionerende democratie: het geeft ons het recht om af te wijken en onze eigen mening te vormen.
Frissen geeft aan dat het een paradoxaal geheel wordt. Maar heeft een overheid dan geen recht op geheimen? Jawel. Zijn boek draagt de titel Het geheim van de laatste staat precies om die reden. De staat heeft geheimen en spionagepraktijken nodig om bedreigingen op te sporen. Een sprekend voorbeeld is het kraken van de Enigma-code van nazi-Duitsland door de Britse inlichtingendienst tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hierdoor konden de Duitse bombardementen beteugeld worden. Maar het succes van deze doorbraak werd gegarandeerd door het geheim houden ervan. Dit betekende dat er af en toe een Duitse bommenwerper doorgelaten moest worden zodat de Duitsers niet door zouden hebben dat hun code gekraakt was. Zonder deze zowel tragische als victorieuze actie was de oorlog heel anders verlopen. Kortom: spionnen garanderen onze vrijheid. Een vrijheid die tevens berust op het recht om geheimen te hebben. De hackende cybernerd die dat niet zo ziet, ontkent daarmee de kernwaarden van de democratie.
Tragiek van de regenjassen
Dat de staat geheimen nodig heeft, betekent niet dat ze de ongelimiteerde macht heeft om een kijkje te nemen in het privéleven van burgers. Maar de vraag is of volledige transparantie dan wenselijk is. Wat niet weet, dat niet deert. Mensen zijn bovendien nog steeds erg gesteld op hun privacy. Vandaar dat de uitbreiding van de bevoegdheden van veiligheidsdiensten opnieuw stof doet opwaaien. Onbeteugelde spionagepraktijken kunnen volgens Frissen namelijk net zo pervers zijn als de zucht naar transparantie. Maar ze zijn wel nodig. Dit is de ‘tragiek van de regenjassen’; de spion is en blijft een ambigu personage omdat zijn ambt zowel schimmig als noodzakelijk is. Wanneer we onze vrijheid willen beschermen, zit er dus niets anders op dan de geheimzinnigheid te accepteren. Mits de bevoegdheden genormeerd en begrensd worden, zo betoogt Frissen. Als de discussie slechts bestaat uit de kampen ‘volledige transparantie’ en ‘ongebreidelde schimmigheid’ dan is het uiteindelijk in wezen kiezen tussen twee kwaden. Gelukkig biedt Frissen ons enig soelaas.