top of page
Foto van schrijverMerle van Leusden

De paradox van de wielerhaat

Bijgewerkt op: 17 nov. 2020


“&@#(@&#*! AAAAARGH!!” roep ik weer eens getergd achter het stuur. Mijn man zucht, schudt zijn hoofd en zegt: “Ach. Ssht. Het valt wel mee. Doe maar rustig.” Wielrenners die met vijf, zes, zeven man breed een straat kapen, staan met stip op één in mijn top tien van ergernissen. Mannen van rond de 50 geven gehoor aan hun innerlijke midlife-crisis, schaffen een wielrenfiets aan, en voelen zich plots koning op de weg. Elke andere passant die niet op een fiets zit, heeft maar rekening te houden met deze toerfietsers.

Wat waarschijnlijk niet helpt, is het feit dat ik woon en werk in Zuid-Limburg. Hét wielerwalhalla van Nederland, waar zodra het eerste zonnestraaltje van het seizoen schijnt, de wegen verstopt raken met slingers fietsers. Ik weet niet hoe vaak ik al sarcastisch het zinnetje ‘Zuid-Limburg, je zult er maar wonen’ heb gemompeld toen ik weer met 15 km per uur achter een groepje 50-ers in te strakke pakjes met net iets te zware lijven aan reed.

Maar er bestaat ook een ander soort wielrenner. De wielrenner die jarenlang traint, zijn halve leven opoffert om nét een beetje beter te zijn dan rest en zich met militaire precisie aan een voedingsschema houdt. De wielrenner die drie weken aan een stuk bergen beklimt in de zengende hitte, die ik lopend nog niet zou overleven. Terwijl mijn haat voor de toerfietser groeit, tikt mijn hart een stukje sneller van deze wielrenner. Van deze wielrenner houd ik met heel mijn hart.

Die liefde is vorig jaar sluimerend gestart in Italië en na een zinderende apotheose afgelopen maand tot een hoogtepunt gekomen in Frankrijk. Ik heb het natuurlijk over die schitterende Tom Dumoulin, met zijn lieve ogen, ijzersterk lichaam, authentieke persoonlijkheid en stralende glimlach. Interviews na afloop van een etappe zijn zoals je van een topsporter verwacht (‘Flikker toch op man!’ tegen de Sunwebmedewerker met ‘dat’ petje) en zijn manier van relativeren en analyses zijn wat mij betreft van wereldformaat.

Dus nu, als ik weer eens achter een kudde mannen in strakke broekjes rijd, adem ik een keer diep in, haal ik voorzichtig in en denk ik: dit had ook Tom kunnen zijn.

Afgelopen maand zat ik wel – als hater van de toerfietser – vaak voor de tv naar de Tour de France te kijken. Op het puntje van de bank. Ik zag de mannen ploeteren en er rees opnieuw een ergernis. Ik ergerde me wezenloos aan dat volk dat zogenaamd supporter is, dat meerent met de wielrenner, vervolgens een vlag half in zijn gezicht duwt en met een fluitje in het oor van Tom loopt te tetteren.

“&@#(@&#*! AAAAARGH!!” Waarop mijn man rustig zegt: “Ach. Ssht. Het valt wel mee. Doe maar rustig.”

bottom of page